Evolutie – een gesprek tussen licht en duisternis
Over de tweevoudige oorsprong van mens en wereld
Hoe is de wereld ontstaan?
Van een theorie van de evolutie verwacht je, dat deze een verklaring kan leveren voor het
ontstaan van alles wat we om ons heen hebben, dat zij de oorsprong van ons planetaire
stelsel, van de aarde en alles wat daarop leeft en met name de oorsprong van de mens zelf
aan weet te geven. Dat is de vraag naar de eerste oorzaken van het bestaande en deze ligt
volgens Aristoteles ten gronde aan alle wetenschap. Zij moet niet alleen kunnen aantonen,
wat iets is, maar ook waarom het zo is. (De evolutie en de wetmatigheden van productief
handelen)
Het volgende geeft een korte schets van een andere kijk op de evolutie dan de huidige
darwinistische, zoals die op drie markante punten in de loop der tijden verschijnt: In de oude
Vedische overleveringen van Indië, in de derde eeuw na Christus in het Manicheïsme en in
onze tijd bij Rudolf Steiner. Bij alle drie heb je te maken met een spiritueel monisme, dat
uitgaat van een eeuwig in zich rustende eenheid van het zijn en tegelijk een dualisme van
geest en stof in zich sluit als principe van beweging, waardoor wording en ontwikkeling in
gang worden gezet. Door alle drie wordt je blik gericht op gigantische tijdsperioden, zoals die
in het licht van de geest en voor het innerlijk oog van de geest verschijnen, maar toch telkens
op een geheel eigen wijze en met andere accenten in het samenspel tussen licht en
duisternis.
Het Darwinisme en het natuurlijke licht
Darwin en Haeckel hebben op hun gebied het antwoord op de vraag naar het ontstaan van
het leven gegeven door een nauwkeurige registratie en beschrijving van de organismen, hun
wijze van groei en voortplanting, alsmede de vormen en eigenschappen die zij daarbij
aannemen, verder ontwikkelen onder invloed van hun leefomgeving en aan hun
nakomelingen doorgeven. De ontwikkeling van het individu of de ontogenese, als recapitulatie
van de ontwikkeling van het soort of de fylogenese en de aanpassing aan hun milieu in het
gevecht om het bestaan zijn hier de sleutelbegrippen voor de verklaring van de vormen die
het leven voort brengt. Zij zijn mogelijk allen terug te brengen op één oorspronkelijke oervorm,
die één keer geschapen uit een eenvoudig begin een oneindig groot aantal van de mooiste,
meest wonderbare en zich steeds meer differentiërende vormen heeft doen voortkomen.
Terwijl voorheen ervan uit werd gegaan, dat God ieder soort afzonderlijk had geschapen, of
een bijzondere levenskracht of doelmatigheid voor de verscheidenheid van vormen
verantwoordelijk werd geacht, was door het Darwinisme een begrip van evolutie gewonnen,
die de opeenvolging van vormen in de ruimte, die de organismen in hun ontwikkeling in en
door de tijd heen aannemen, door niets anders verklaarde, dan wat eveneens in ruimte en tijd
te vinden is. Je kan ook zeggen: Evolutie in de zin van Darwin beschrijft de vormen van het
natuurlijke leven, die het licht van de zon tot leven wekt en ons voor ogen stelt. Daarbij is het
principe dat het volgende altijd veroorzaakt wordt door het voorafgaande (ook al kan de
ontwikkeling soms ook sprongen maken).
Zichtbaar en onzichtbaar licht
Maar wat zo in het licht uitgespreid ligt voor het oog, de verbazende rijkdom aan vormen en
kleuren, zij het van mineralen, planten of dieren, verdwijnt uit de ruimte en het licht, wanneer
deze verder en verder terug vervolgd worden in de tijd tot een verondersteld begin – een
oervorm of eerste kiem, een eivorm of cel, en dan de vraag rijst, hoe deze aan het licht heeft
kunnen komen. Met deze vraag kijk je de duisternis in. Daar opent zich een gapend niets,
omdat de keten van oorzaak en gevolg op deze vraag geen goed antwoord meer geeft.
Op dit punt kunnen ons de oude overleveringen verder helpen, want die spreken daarvan, dat
uit dit duistere niets te voorschijn gekomen is, wat dan in het licht van de zon zichtbaar werd.
De duisternis heeft het later zichtbaar wordende als nog onzichtbare, maar scheppende licht-
vormen al in zich gedragen. (Het licht waarin wij leven)
We kennen dit ook heden nog. Het verbazende is, dat in de duisternis al licht is – onzichtbaar
licht. We worden daarop attent gemaakt door de mimespeler, die zijn handen ineens op laat
lichten door ze in een lichtzuil te steken, die voor ons onzichtbaar op het toneel aanwezig is.
En nog extremer in de ruimte, waar nog minder stofdeeltjes in de lucht zijn en totale duisternis
heerst, maar een satelliet zonder meer in staat is zich met zonnepanelen van energie te